Jenaplan
De basisprincipes
De basisprincipes geven duiding aan het Jenaplanconcept. De basisprincipes zijn waarden en normen voor het denken en handelen binnen het Jenaplanconcept. Ze geven een gemeenschappelijke richting. Ze zijn vrij algemeen en abstract geformuleerd. Daar is bewust voor gekozen. Het Jenaplanconcept is een concept dat in elke situatie geïnterpreteerd moet worden. Elke periode/tijd, elke school, elke stamgroep en elke stamgroepleider hebben specifieke kenmerken en die vragen om een gerichte toepassing van de basisprincipes.
De erkenning dat elk mens uniek is, vormt het startpunt van het Jenaplanonderwijs. Deze uniciteit wordt niet alleen gezien als een gegeven, maar ook als een kans om persoonlijke talenten en mogelijkheden tot bloei te laten komen. Petersen (1985) benadrukt dat dit vereist dat elk kind de vrijheid krijgt om zichzelf te zijn en te worden, binnen een omgeving waarin het zich veilig en gewaardeerd voelt. Bij de Sterredans wordt daarom een rijke en flexibele leeromgeving geboden, waarin kinderen worden uitgedaagd hun potentieel te ontdekken en te ontwikkelen (Both, 1997). Daarbij staat centraal dat ieder mens zijn/haar persoonlijkheid mag vormen in een dynamisch proces van leren en groeien. Velthausz en Winters (2014) benadrukken dat deze groei niet alleen individueel, maar ook relationeel is. In het Jenaplanonderwijs wordt dit onder andere vormgegeven door middel van samen spreken, samen werken en samen spelen en samen vieren. Dit sluit aan bij de overtuiging dat kinderen leren in interactie met anderen, zoals ook benadrukt wordt in Vygotsky's theorie over leren (1978). Elk mens wordt binnen het Jenaplanonderwijs gezien als een volledig persoon, wat inhoudt dat niet alleen cognitieve, maar ook fysiologische, emotionele en sociale aspecten van ontwikkeling aandacht krijgen. Binnen de Sterredans worden kinderen als gelijkwaardige deelnemers erkend. We willen dus altijd aandacht geven aan het kind in zijn geheel: cognitief, creatief, fysiologisch, sociaal, emotioneel en alle talenten waarderen. Daarnaast benadrukt het Jenaplanonderwijs dat mensen sociale wezens zijn die zich ontwikkelen in verbinding met anderen, de natuur en cultuur. Wij willen kinderen bewust maken van hun verantwoordelijkheid voor de gemeenschap en de wereld om hen heen. Tot slot ziet het Jenaplanonderwijs elk mens als zowel cultuurdrager als cultuurvernieuwer. Dit betekent dat kinderen niet alleen tradities en kennis overnemen, maar ook worden gestimuleerd om kritisch en creatief te reageren op die tradities en de maatschappelijke cultuur.
Het Jenaplan legt de nadruk op de ontwikkeling van kinderen als actieve en kritische burgers in de samenleving. De stamgroepleider speelt hierin een cruciale rol: hij/zij begeleidt kinderen in hun proces om zich te verhouden tot de maatschappij. Volgens Biesta (2015) is onderwijs een dynamisch proces dat risico’s en onzekerheden met zich meebrengt. Leren is een zoektocht die zich voortdurend vernieuwt, waarbij kinderen niet simpelweg de samenleving moeten binnenkomen als een "kant-en-klaar product", maar als actieve deelnemers die hun eigen positie in de samenleving steeds opnieuw moeten ontdekken. Ze helpen de democratische grondbeginselen van de samenleving kritisch-constructief te ondersteunen en waar nodig te vernieuwen. Volgens Both (1997) is leren in het Jenaplan een sociaal proces. Het leren gebeurt in samenwerking met anderen, binnen de stamgroep en met de gemeenschap. Bij de Sterredans leren kinderen niet alleen van hun stamgroepleider, maar ook van en met elkaar.
De Sterredans is de plek waar het Jenaplanconcept tot uitvoer wordt gebracht. Dat vraag om inhoudelijke, pedagogischdidactische en organisatorische principes. Inhoudelijk Kinderen groeien holistisch. Niet alleen de cognitieve prestaties bepalen het succes van de ontwikkeling van kinderen. Ook hun persoonlijke, fysiologische, sociale, culturele en creatieve groei zijn essentieel. Jenaplanonderwijs richt zich dan ook op de brede ontwikkeling van het kind: het hoofd, het hart en de handen. Dat impliceert een pedagogische situatie: een kind moet zich geborgen voelen, goede relaties onderhouden met andere kinderen, stamgroepleiders en andere volwassen. Een kind moet zich erkend voelen. Er moet sprake zijn van een veilig leef- en leerklimaat in de school. Zo kan het kind openstaan voor zelfontplooiing. Pas dan kan een kind tot leren komen, in sociaal-emotionele, fysiologische en cognitieve zin. De groei van het kind moet ertoe bijdragen dat een kind leert aankomen in de samenleving (Biesta, 2015). Jenaplanonderwijs moet de kinderen niet volgens een vast patroon klaarstomen voor de bestaande samenleving, maar moet hen voorbereiden op participeren in de toekomstige samenleving. Dat vraagt dat kinderen creatief, emancipatoir, democratisch en kritisch leren denken en handelen, op basis van kennis van/over de samenleving. Het Jenaplanonderwijs moet de kinderen helpen om zich goede communicatieve en sociale vaardigheden eigen te maken en een lerende houding ten opzichte van zichzelf, de ander en de samenleving te ontwikkelen. Dat doet het Jenaplanonderwijs door dicht bij elk kind te staan en in de groep de rust, regels en regelmaat te bewaken. Op die manier kunnen kinderen individueel groeien en leren ze om met elkaar te leren en te leven. We noemen dat een menselijk, professioneel klimaat (Both, 1997). De school is daarmee de plek waar je leert samenleven. Samen spreken, spelen werken en vieren zijn basisactiviteiten die in hoge mate bijdragen aan die ontwikkeling van het kind. Inhoudelijk sluit dat onderwijs aan bij de belevingswereld van de kinderen, maar we zouden hen tekortdoen als we alleen bij die belevingswereld blijven. Kinderen moeten door stamgroepleiders gestimuleerd worden hun belevingswereld te verbreden en te verdiepen door aandacht te hebben voor (actuele) maatschappelijke vraagstukken. Om zich te ontwikkelen moeten kinderen het initiatief kunnen nemen en zich verantwoordelijk voelen voor hun eigen ontwikkeling. Stamgroepleiders spelen daarin een begeleidende rol die soms het zelfstandig leren en werken stimuleert en op andere momenten als (volwassen) expert de sturing in handen neemt. De stamgroepleider beweegt zich dan in de zone van naaste ontwikkeling (Vygotsky, 1933-34) en zet leermiddelen (scaffolds) in om het kind een volgende stap te laten zetten. Gesprek, interactie en samenwerken helpen de kinderen om tot nieuwe kennis en vaardigheden te komen. In het Jenaplanconcept wordt leren gezien als een sociaal(constructivistisch) proces: altijd samen met anderen, die soms gelijkwaardig zijn, soms zich verhouden als expert-beginner of als volwassene-kind. Wereldoriëntatie, als hart van het onderwijs, biedt vele mogelijkheden om te werken aan de Jenaplanessenties: ondernemen, plannen, samenwerken, creëren, presenteren, reflecteren, verantwoorden, zorgen voor, communiceren, respecteren. Wereldoriëntatie geeft kinderen nieuwe kennis en het stimuleert kinderen om na te denken over de samenleving. De vormgeving van die onderwijsinhoud kan gedaan worden in ritmische afwisseling van gesprek, spel, werk en viering, kan door kinderen zelf geïnitieerd worden, maar kan ook vanuit de stamgroepleider sturing krijgen. Die groei van het kind ten opzichte van zichzelf dient in de driehoek van het kind zelf, de ouders en de school te gebeuren. Daarbij staat het kind centraal, maar dat wil nog niet zeggen dat het kind de wet bepaalt. De interactie van kind, ouders en school draagt ertoe bij dat het kind groeit.
Basisprincipes :
Over de mens
1. Elk mens is uniek.
2. Elk mens mag zijn persoonlijkheid ontdekken, ontwikkelen en vormen.
3. Elk mens wordt erkend, gezien en benaderd als volledig persoon.
4. Elk mens is een sociaal wezen en ontwikkelt zich in relatie tot anderen, de natuur en cultuur.
5. Elk mens is een cultuurdrager en cultuurvernieuwer.
Over de samenleving
6. Mensen werken aan een samenleving die de unieke waarde van de ander respecteert.
7. Mensen werken aan een vreedzame, rechtvaardige samenleving.
8. Mensen werken op basis van gelijkwaardigheid aan omgaan met verschillen, veranderingen en conflicten.
9. Mensen gaan duurzaam om met de aarde, het milieu, de natuur en cultuur.
Over de school
10. De school werkt vanuit een pedagogische grondhouding.
11. De school leert je samenleven.
12. Samen spreken, spelen, werken en vieren vormen de basisactiviteiten van het onderwijs.
13. De onderwijsinhoud sluit aan bij de belevingswereld van het kind en de maatschappelijke context.
14. In de school leert het kind initiatief en verantwoordelijkheid te nemen.
15. Het leren en ontwikkelen vindt plaats door gestuurd en zelfstandig leren en werken.
16. Wereldoriëntatie is het hart van het onderwijs.
17. Kinderen maken deel uit van heterogene stamgroepen, waar ze zowel in heterogene (tafel)groepen en individueel werken en leren.
18. In de school kijken we samen met het kind naar de ontwikkeling van het kind ten opzichte van zichzelf, in het perspectief van te behalen doelen.
19. De school is een relatief autonome gemeenschap van kinderen, hun ouders, het team en andere betrokkenen.
20. In de school leert en werkt het team als een stamgroep